VVIA-e-nieuwsbrief
2006, nr 1
Inhoud
van deze nieuwsbrief:
|
Deze e-nieuwsbrief
wordt gratis rondgezonden aan leden en
sympathisanten van de Vlaamse Vereniging voor
Industriële Archeologie vzw.
U kunt onze werking ook steunen door lid te worden
van de vereniging.
Alle
informatie daarover vindt U op onze
website
|
Lidgeld
Enkele jaren
geleden verspreidde monumentenzorg in Vlaanderen een affiche
met de slogen "molens malen niet van wind alleen", om
aan te duiden dat voor de instandhouding van ons erfgoed
heelwat financiële middelen nodig zijn.
Ook de VVIA kan niet van wind leven - temeer daar de Vlaamse
overheid ons nog steeds geen enkele frank subsidie toekent.
We doen het heel zuinig, dank zij een aantal gemotiveerde
vrijwilligers.
Daarom :
UW steun is hard nodig. Het bescheiden lidgeld dat we
jaarlijks vragen (en waar de prijs van het
Vlaams-Nederlandse tijdschrift "Erfgoed van Industrie en
Techniek" in inbegrepen is) is onontbeerlijk om onze werking
mogelijk te maken.
Alle gegevens over het jaarlijks lidgeld vindt U op:
http://www.vvia.be/lidworden.htm
Indien U Uw lidgeld voor 2006 nog niet gestort hebt: doe het
dan NU
Halle recycleert de stenen van zijn oud
station
Op de website van
de VVIA vinden belangstellenden informatie over de
geschiedenis en het wedervaren van het monumentale station
van Halle (klik
hier). Alom
betreurd toen bleek dat het in de weg stond van de
HogeSnelheidsTrein besloten NMBS en stadsbestuur het station
voorzichtig te demonteren, om het achteraf op een andere
plek terug op te bouwen. De onderdelen kwamen terecht op een
containerpark in de stad. Ervaring in gelijkaardige gevallen
(het schepenhuis van Harelbeke, het Huis t Claverblad
in Hasselt, talloze stedelijke huizen die naar Bokrijk
verscheept werden - om het Volkshuis van Horta niet te
vergeten) toont aan dat daar na enkele jaren niks meer van
komt. Stenen, ijzerwerk verdwijnen met de noorderzon;
in weer en wind bewaarde houten balken zijn het speelterrein
van alle soorten houtschimmels en houtkevertjes.
Na zoveel jaren is in Halle nu ook een beslissing gevallen
(
klik hier).
De stenen van het oude station zullen een bestemming krijgen
als zitbanken, in de buurt van het nieuwe station, aldus
burgemeester Pieters. Daarbij komen panelen met
beelden en uitleg over het oude station. De stenen worden nu
geselecteerd en opgepoetst en over enkele maanden
geplaatst.
Misschien voor te dragen voor een Vlaamse
Monumentenprijs
?
AALST:
Mouterij De Wolf-Cosijns verdwijnt
Façadisme,
flats en lofts
Aan de Frits
De Wolfkaai is de afbraak gestart van het vroegere pakhuis
van de mouterij De Wolf-Cosijns. De graansilo's en de droog-
en opslagruimtes maken plaats voor een nieuw wooncomplex met
achttien lofts rond een centrale binnentuin. Ook aan de
mouterij zelf in de Genstestraat starten in april
afbraakwerken.
VVIA had deze gebouwen reeds geruime tijd geleden opgenomen
in zijn
lijst van de bedreigde
gebouwen . Nadien
kwam de boodschap dat de mouterij zou gerenoveerd worden tot
lofts - en werd iedereen door dit heuglijke
nieuws in slaap gesust - maar wat renoveren voor
bouwpromotoren betekent is nu weer maar eens duidelijk
geworden.
De plaatselijke bestuurders hebben - net zoals in de meeste
andere gemeenten in Vlaanderen - nog weinig of geen oog voor
herbestemming van erfgoed, en praten de promotoren naar de
mond. Het project past perfect in de opwaardering
van de stationsbuurt'', zegt schepen van Leefmilieu
Johan Stylemans.''Met het slopen verdwijnt wel een stukje
fraai industrieel erfgoed van de stad.
Enkel een deel van de bakstenen gevel blijft bewaard. Het is
één van de laatste markante gevels in Aalst
uit de 19de eeuw. De gebouwen aan de Frits De Wolfkaai
dienden als opslag- en droogplaats voor de grondstoffen, die
vandaar dan naar de eigenlijke mouterij in de Gentsestraat
overgebracht werden. Daar werd alles verwerkt.
Ook die leegstaande gebouwen van de mouterij in de
Gentsestraat worden binnenkort grotendeels gesloopt. Daar
komt een groot, modern nieuwbouwcomplex met maar liefst 210
wooneenheden: 190 appartementen en 20 lofts. Binnenpleinen
en groenzones houden het project licht en zorgen voor
voldoende ademruimte. Ondergronds wordt in 270
parkingplaatsen voorzien. In het complex zal het historsch
karakter van de gebouwen wel zoveel mogelijk behouden
blijven. Zo worden de silo en de historisch waardevolle
gevel langs de Nieuwbeekstraat behouden en ge ntegreerd in
de nieuwbouw. De silo, waarin 20 moderne lofts worden
gerealiseerd, zal met zijn 24 meter en 7 verdiepingen het
hoogste punt van het complex worden.
De nieuwbouw aan de Gentsestraat is gericht op een breed
publiek: van investeerders over jonge gezinnen tot ouderen
die midden in de stad willen komen wonen. Wie er zou willen
intrekken zal wel nog even geduld moeten hebben want de
werken zullen zo'n vier jaar in beslag nemen.
meer info over het immobiliënproject:
link
1 /
link
2 /
link
3 /
link
4
over de geschiedenis van De Wolf-Cosijns:
link
1 /
link
2
en over het verdwijnen van de moutactiviteit in
Aalst: link
1 /
link
2
Molenzorg
in Oost-Vlaanderen
Het Oost-Vlaamse
provinciebestuur heeft de molenzorg steeds hoog in het
vaandel gedragen.
Reeds in 1960 werd in de salons van de Provincie een
overzichtelijke tentoonstelling gehouden over de Oostvlaamse
molens. In aansluiting daarvan verschenen de beschikbare
kadastergegevens van deze molens in de jaargangen 1960, 1961
en 1962 van het Kultureel Jaarboek van de
Provincie.
In 1975 - het Europees jaar voor het Bouwkundig
Erfgoed - verwierf de provincie de houten staakmolen
van Balegem en lanceerde ze de idee om een molenmuseum op te
richten in het kasteel van het Domein Puyenbroeck te
Wachtebeke - ten noorden van Gent en vlakbij Nederland. De
bedoeling werd omschreven als een nog sterkere
stootkracht te geven aan de bescherming en herwaardering van
ons gehavend molenpatrimonium. In 1976 kon reeds
gestart worden met een kleine kern, bestaande uit een
presentatie van de nog bestaande windmolens en de
molendocumentatie van de heemkundige Maurice Nonneman uit
Stekene. In 1977 werd een presentatie van watermolens
toegevoegd, een selectie van molenrompen, een werkende
makette van de provinciale houten molen van Balegem, een
plattegrond van het molendorp Stekene anno 1571, een
diaserie, plans, tekeningen, molenaarsalaam en een rijke
fotodiocumentatie. In 1977 verscheen ook een eerste
inventaris van het provinciaal molenpatrimonium: Paul HUYS
& Etienne DHONDT (red.), Inventaris van het
Oostvlaams molenpatrimonium 1977 (Gent,
Provinciebestuur, 1977, 71 blz).
Het is in deze jaren dat de basis gelegd werd voor wat we
vandaag nog steeds kennen.
De provinciale moleninventaris werd up-to-date gehouden,
o.m. dank zij de eruditie en inzet van Paul Bauters ( zie
bv. P. BAUTERS: Het Oostvlaams Molenbestand in
1986 (Gent, Provinciebestuur, Kultureel Jaarboek
voor de Provincie Oost-Vlaanderen, Bijdragen, Nieuwe
Reeks nr 25, 1986) en Raoul Buysse (zie bv. Paul BAUTERS en
Raoul BUYSSE: De Oostvlaamse watermolens. Inventaris
1980. Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, Bijdragen,
Nieuwe Reeks nr. 11).
De provincie verwierf verschillende molens en droeg terdege
zorg voor het onderhoud en openstelling van deze. Zo werd
einde 2005 de houten staakmolen Windekenmolen in
Balegem nog gedemonteerd voor restauratie. De molen werd
aanvankelijk opgericht in Marcq (Henegouwen) in het eerste
kwart van de 19de
eeuw. In 1853 werd de molen overgebracht naar Denderwindeke
en in 1910 naar zijn huidige standplaats in Balegem. De
molen was in bedrijf tot 1959. Een eerste restauratie
gebeurde in 1984-1989, maar al tijdens het indraaien bleek
dat de molen ernstige constructieve problemen vertoonde.
Deze zaten waarschijnlijk reeds in de constructie zoals deze
oorspronkelijk in Balegem opgetrokken was, en bij de
restauratie werd onvoldoende rekening gehouden met de
bestaande mankementen. Op dit ogenblik worden alle
onderdelen en wordt de molenconstructie bestudeerd en wordt
een nieuw grondig restauratiedossier opgemaakt.
(klik
hier voor de perstekst)
Intussen is het kleine molenmuseumpje uit de jaren 1970 in
Wachtebeke uitgegroeid tot een gereputeerde instelling.
MOLA - Het Provinciaal Molencentrum is
sedert vorig jaar immers niet alleen maar een museum, maar
ook een rijk informatie- en kenniscentrum over
molentechniek. Er werd een vakkundig werkman molenonderhoud
in dienst genomen, die samen met de technische diensten van
het provinciebestuur en de Monumentenwacht Oost-Vlaanderen
zorgt voor efficiënt en duurzaam onderhoud van de
(inmiddels) vijf provinciale wind- en watermolens.
Vanaf 23 april en tot half september is er in
Mola een dubbeltentoonstelling Molens in
de Lens te bezoeken.
MOLA is te vinden: Puyenbrug 5, 9185 Wachtebeke; tel.
09.3424240, e-mail: mola@oost-vlaanderen.be
of via deze
link
Menen:
Stijlvol wonen in een beschermd historisch gebouw
De leden van de
VVIA kennen de oude tabaksfabriek DHeyghere in Menen,
van vroegere bezoeken, van de ideeën die er vroeger
rond geformuleerd werden. Het gebouw werd in 1991 beschermd.
Het is één van die sites waar men ziet hoe de
eerste bedrijven zich vestigden in bestaande gebouwen, in
casu de resten van het hospitaal van de Vauban-vestiging die
reeds verbouwd waren tot eerst een particuliere woning,
later een klooster. De site deed afwisselend dienst als
textielbedrijf en tabaksfabriek - en dat was ook haar
laatste bestemming.
In het midden van de jaren 1990 werd de site aangekocht door
het stadsbestuur tegen de prijs van iets meer dan 8 miljoen
Belgische Frank (200.000 euro) - een particuliere
investeerder trok zich tijdens de verkoopsprocedure terug
omdat hij niet wilde opbieden tegen de stad. Bedoeling was
de gebouwen om te vormen tot sociale woningen, nadien tot
culturele bestemming, nadien huisvesting van stedelijke
diensten, nadien...
Een studie van studenten van de architectuurschool St.-Lucas
toonde de uniciteit van de site aan. Als in een
archeologische opgraving kon men er de verschillende
lagen van de geschiedenis van het gebouw lezen,
alle aanpassingen die nodig waren om het te laten
functioneren - waarbij vroegere toestanden vaak als
fossiele sporen bewaard waren. Om die gegevens
tot hun recht te laten komen en leesbaar te houden diende
men het gebouw met zijn grote ruimten als grote
ruimten te laten functioneren middels een functie die
zich organisch binnen de bestaande structuren moest kunnen
enten. Dus zeker geen opdeling in kleine bureeltjes of
sociale woninkjes.
Zopas viel de beslissing om de tabaksfabriek om te bouwen
tot een wooncomplex met lofts, duplex-woningen en
appartementen. Er komt ook een brasserie en een
commerciële ruimte in het complex, evenals 16
parkeergelegenheden. Een woning naast de site moet
afgebroken worden en achter een nieuwe brede toegangspoort
komen dertien parkeerplaatsen. Op de monumentale binnenkoer
van de oude tabaksfabriek komen drie plaatsen voor
autos.
De woongelegenheden variëren in grootte van 84 tot 257
vierkante meter. De verkoopprijs zou liggen tussen 130.000
en 250.000 euro - een gemiddelde verkoopprijs dus van 1350
euro per m².
Het project is een samenwerkingsverband tussen de Buro II
architecten en de projectontwikkelaar Vanhaerents uit
Torhout, gecoördineerd door het Meens Woonbedrijf.
Volgens verklaringen van het architectenbureau is het
de bedoeling om betaalbare woningen te creëren
voor tweeverdienersgezinnen en een iets ouder publiek.
Vandaar ook de optie om de woningen bereikbaar te maken met
liften.
De bouwwerken zouden in de loop van 2007 starten, nadat de
plannen het fiat gekregen hebben van Monumentenzorg. Het
geheel moet klaar zijn in 2009.
Om een lang verhaal te illustreren: 30.10.2001
, 29.05.2002,
09.03.2004
, 25.05.2005
en 18.01.2006
En dan is er nog de persmap
met voorstelling van de projectontwikkelaar. Ter
vergelijking wijzen we nog even op de
stedelijke beleidsnota 2001-2006 van
Menen (zie p.1 en
p.5)
Zinkfabriek
van Rotem gaat tegen de vlakte
Ondanks het feit
dat de oude zinkfabriek van Rotem schitterende beelden
opleverde voor de begin- en eindgeneriek van de didactische
film Het Zwarte Archief (midden van de jaren
1980 gedraaid door Roland Verhavert in opdracht van het
toenmalige Ministerie van Nederlandstalig
Onderwijs) en ondanks het feit dat recent nog alle
adviezen voor wettelijke bescherming van de laatste resten
van dit imposante bedrijf gunstig waren, besliste Minister
Van Mechelen om de beschermingsprocedure stop te zetten.
Inderdaad, ook hier maakte de noodzakelijke bodemsanering
het nodig om de imposante gebouwen te slopen en andermaal
stonden milieu en erfgoed tegenover mekaar. In het verleden
waren er trouwens heelwat parlementaire tussenkomsten om de
sanering van het terrein te bespoedigen (zoals reeds door
Johan
Sauwens in
1988, en door
Steve
Stevaert in 1997).
De beslissingen tot ambtshalve bodemsanering dateren van
2000
en 2002.
Monumentenzorg had de site dus reeds lang op de agenda
kunnen plaatsen.
De Société Anonyme de Rothem werd in 1911
opgericht. Ontwerper van de fabriek was de Luikenaar Emile
Dor, die ook de zinkfabriek
in het Nederlands-Limburgse
Budel gebouwd had.
In 1966 werd ze stilgelegd.
Op 12 januari j.l. ging de tweede schoorsteen tegen de grond
- de eerste was enkele dagen eerder al gesneuveld. Mooie
fotos van de sloping doken intussen reeds op internet
op: link
1 /
link
2
Wanneer de zinkfabriek van Rotem gesloopt zal zijn, dan zal
bij ons het laatste spoor van de thermische zinkproductie
(door distillatie) verdwenen zijn, een procédé
dat door de Luikenaar
Dony uitgevonden
werd en dat ooit bekend stond als le système
belge.
Gelukkig kon het museum van Lommel onlangs een aantal
objecten (zoals een typische zinkmoffel) terugvinden. Die
werden bewaard na de sloping van de zinkfabriek van Overpelt
in het begin van de jaren 1980, maar waren sedertdien zoek.
De stukken zullen op termijn de paradepaarden zijn van de
industrieel-archeologische afdeling van het Museum
Kempenland
SUIKER,
GIST, SPIRITUS
nog tot 4 juni 2006
Suiker, gist
en spiritus zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om het
versuikerings- en vergistingsproces tijdens de
jeneverproductie te verbeteren gaan vele stokers te rade bij
geleerden als Pasteur en Dubrunfaut.
Grotere kennis van wetenschap en technologie zorgden ervoor
dat eind 19de
eeuw in de steden grote gist- en spiritusfabrieken
ontstonden die op grootschalige wijze goedkope, neutrale
alcohol produceerden en dit product wereldwijd verspreidden.
Enkele voorname fabrieken waren Dumont (Chassart), Meeus
(Wijnegem), Vinckenbosch (Hasselt), Bal (Antwerpen),
Verstraeten (Brugge), enz.
Vandaag kent België nog één grote
gistfabriek, nl. Algist Bruggeman in Gent. Deze
firma werd meer dan een eeuw geleden gesticht en vond
eveneens haar oorsprong in de spiritusindustrie.
In het Nationaal
Jenevermuseum in
Hasselt
kan men nog tot 4 juni e.k. een boeiende tentoonstelling
rond dit thema bezoeken, waarin nagegaan wordt waar de
wortels liggen van de wetenschappelijke giststudies, en hoe
deze kennis doorsijpelde naar industriële
alcoholproducenten.
Op zaterdag 20 mei vindt daarnaast in Hasselt een
wetenschappelijk symposium plaats onder
dezelfde titel. Hierin worden de verschillende fenomenen met
betrekking tot suiker-, gist- en spiritusproductie belicht,
en worden nieuwe inzichten hierover voorgesteld. Dit
symposium loopt in samenwerking met het Genootschap voor de
Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde en
Natuurwetenschappen (Noord en Zuid).
Op het programma staan volgende lezingen :
- inleiding door Prof.
Dr. E. Homburg (Universiteit Maastricht)
- De Belgische
suikerscholen rond 1900 (Prof. Dr. Deeelstra en ir.
M. Peters (Universiteit Antwerpen)
- Conserven,
confecten en siropen. Suiker in de farmacie (Dr. A.I.
Bierman, Universiteit Leiden)
- The circulation of
sugar cane expertise at the Proefstation voor de
Java-suikerindustrie in Pasuruan (Dr. D.C.
Mehos, T.U. Eindhoven)
- Inzichten in gist
en gisting in de 19de
eeuw en verspreiding ervan via hogescholen en
universiteiten (Prof. Dr. E. Van Schoonenberghe,
Katholieke Hogeschool St.-Lieven Gent)
- Schimmels in tijden
van oorlog (Dr. Patricia E. Faasse,
onafh.onderzoeker)
- Gisten als
industriële werkpaardjes (Prof. Dr. E. Vandamme,
Universiteit Gent)
Alle informatie over de
tentoonstelling, de educatieve workshops voor leerlingen, en
het wetenschappelijk symposium zijn verkrijgbaar bij
het Nationaal
Jenevermuseum Hasselt
Wittenonnenstraat 19, B-3500 Hasselt
T. 011/239860, F. 011/211050, jenevermuseum@hasselt.be
Genk:
Bewoners herstellen charme mijnwerkershuisje
Zo'n veertig
inwoners van Genk hebben het voorbije half jaar een subsidie
aangevraagd om hun mijnwerkerswoning in zijn oorspronkelijke
staat te herstellen. Het
stadsbestuur van Genk betaalt daarvoor sinds september van
vorig jaar tot 7.500 euro
Na de mijnsluitingen werd er aan de mijnwerkerswoningen
lukraak bijgebouwd waardoor ze heel wat van hun charme
verloren. "Door de jaren heen zijn de woning in de
mijncités vaak aangepast, waardoor het uitzicht van
de wijk sterk veranderd is. We proberen het originele
uitzicht terug te krijgen, maar met het comfort van
vandaag", legt schepen voor Woonbeleid Wim Dries
uit.
Met de subusidies wil het gemeentebestuur de
mijncités weer opwaarderen. Genk heeft in totaal
5.500 mijnwerkerswoningen.
(Bron: VRT Nieuws, 15 maart 2006)
WALLONIE
Renovatie van de kolenwasserij van Binche gestart
De
herbestemming van industriële sites vormt sedert enkele
jaren een hefboom van het stedelijk en ruimtelijk beleid in
Wallonië. In veel gevallen wordt op een intelligente
wijze gebruik gemaakt van diverse fondsen en
financieringsmiddelen (o.m. vanuit de Europese Unie) om het
gewenste resultaat te bereiken, en worden zelfs vroegere
beslissingen tot sloping teruggedraaid wanneer intussen een
meerwaarde voor herbestemming aangetoond werd.
Het verhaal van de kolenwasserij en -zifterij van Binche is
hiervoor typerend, en de aanpak kan misschien als voorbeeld
dienen voor tal van Vlaamse probleemsites.
De betonnen kolenwasserij van Binche, gebouwd met
Marshall-hulp van de Verenigde Staten, werd in 1954
ingehuldigd, en is volgens het Waalse Gewest een
construction exceptionnelle dans larchitecture
industrielle des charbonnages. Het gebouw markeert
met zijn imposante silhouet de toegang tot Binche. In totaal
bezit het 14.000 m² vloeroppervlakte.
De kolenwasserij werd in 1969 buiten gebruik gesteld . In
2000 werden door de gemeente Europese EFRO-kredieten
(Phasing Out, Doelstellingengebied 1) bekomen om het complex
te slopen. Gealarmeerd door erfgoedzorgers besloten de
monumentenzorgdiensten van het Waalse Gewest (in casu het
Institut
du Patrimoine Wallon)
een project op te zetten om de kolenwasserij te redden.
Dit leidde tot oprichting van een publiekrechtelijke
naamloze vennootschap s.a. Triage-lavoir du
Centre (in het kader van het Waalse
Programmadecreet houdende verschillende maatregelen
inzake gewestelijke fiscaliteit, thesaurie en schuld,
organisatie van de energiemarkten, leefmilieu, landbouw,
plaatselijke en ondergeschikte besturen, erfgoed,
huisvesting en ambtenarenzaken van 18.12.2003, -
klik
hier voor meer info).
De doelstellingen van deze NV is het herbestemmen van de
kolenwasserij. Als aandeelhouders treden op:
- het Institut
du Patrimoine Wallon,
IPW -
- de Intercommunale
de Développement Economique et
dAménagement du Territoire - Région
Mons-Borinage-Centre
IDEA -
- de Société
Publique dAide la Qualité de
lEnvironnement,
SPAQuE (een beetje vergelijkbaar met de Vlaamse
OVAM)
- IMMOCITA
s.a. (een afdeling
van de SRWI, de Société Régionale
d'Investissement de Wallonie) Immocita is een
publiekrechtelijke vennootschap die instaat voor de
financiering van huisvestingsprojecten in Wallonië
- het studiebureau
TPF Engineering
s.a. uit Vorst
De stad Binche, eigenaar van het gebouw, verkocht het voor
een symbolische frank.
De betonrestauratie wordt een experimentele werf,
gecofinancierd door de Europese Unie (via het Europees Fonds
voor Regionale Ontwikkeling, EFRO) en het Waals Gewest. De
start van de werken werd in september 2005 gegeven. In 2006
volgen de afwerking en invulling van het betonvakwerk, de
restauratie van het interieur, de constructie van een aantal
nieuwe bijgebouwen. (die deels onder de grond komen te
liggen) en de omgevingwerken . De site zou klaar moeten zijn
in 2008 - waarmee dan één van de grote
kolenwasserijen een nieuwe bestemming tegemoet gaat.
In de kolenwasserij komt o.m. een opleidings- en
competentiecentrum voor design (dat 3600 m² zal
beslaan) een een reeks hierbij aansluitende functie. Het
centrum is ook het resultaat van een PPS-formule en zou in
de loop van september 2007 operationeel moeten worden, en
men verwacht dat het volledig op kruissnelheid komt in
2008-2009. Dan zouden in de kolenwasserij jaarlijks
zon 40.000 stage- en opleidingsuren moeten aangeboden
worden. Het richt zich tot werkzoekenden, werknemers,
bedrijfsleiders, studenten en lesgevers, en moet alle
sectoren van design bespelen.
Daarnaast worden in de kolenwasserij een centrum voor de
bewaring en restauratie van fossielen gevestigd (onder het
beheer van het Koninklijk Instituut voor
Natuurwetenschappen) en een archiefopslagplaats beheerd door
het Algemeen Rijksarchief.
NEDERLAND
Oplevering
Zeepziederij De Ster in Etten-Leur
Tot eind 2004
was Zeepziederij De Ster (1914) weliswaar een karakteristiek
industrieel Rijksmonument, maar de verloedering was al zover
ingetreden, dat de bakstenen spontaan van de toren af
brokkelden. Je kon een arm door de scheuren in de gevel
steken en stukken van de staalconstructie en het metselwerk
waren rot. Duiven hebben jarenlang hun sporen achter gelaten
en het staal had het metselwerk 10 - 15 cm uit het lood
gedrukt.
Afgelopen jaar is De Ster in opdracht van BOEi door
aannemingsbedrijf H.G.M. Cuppens + zn uit Nijmegen
gerestaureerd en afgelopen december opgeleverd. Het ontwerp
voor de restauratie en herbestemming is gemaakt door
Architectenbureau Koos van Lith uit Nijmegen. Mede dankzij
de inzet van de Gemeente Etten Leur, Stichting Havenfront
Leur, de provincie Noord-Brabant, Monumentenhuis Brabant uit
Geertruidenberg en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is
de restauratie mogelijk gemaakt. Het industriële
monument is vanaf 15 december 2005 officieel verhuurd aan De
Zuidwester Jeugdzorg.
De Zuidwester is een organisatie voor jeugd- en
maatschappelijke zorg, zij biedt diensten aan jeugdigen en
ouders, waarbij geborgenheid en bevordering van
ontwikkelingskansen centraal staan. De oorspronkelijke
zeepzied-toren zal dienst gaan doen als kantoor voor De
Zuidwester, terwijl de hal getransformeerd is naar een
horeca-opleidingsinstituut.
(uit BOEI nieuwsbrief)
Op internet: link
1 /
link
2 /
link
3
SS
Rotterdam
De SS
Rotterdam was het laatste grote vlaggenschip van de
Holland Amerika Lijn (H.A.L.). Het kwam in september
1959 in de vaart, en tot voor kort lag het in de
mottenballen in de haven van Freeport op de Bahamas.
Het is 230 m lang en heeft 11 dekken, en was voor zijn tijd
zeer geavanceerd. Bijzonder is dat het vanaf het begin reeds
geconcipieerd werd als een dual purpose ship:
het was inzetbaar als lijnschip met verschillende klassen,
maar kon ook gebruikt worden als klasseloos
cruiseschip. Bij een verkenning op de Bahamas bleek
dat het schip gaaf en ongeschonden was, een echte
tijdscapsule. De interieur-elementen van de
jaren 1950 en de beeldende kunstwerken die zich aan boord
bevinden zijn van zeer hoge kwamiteit.
Het is dus een indrukwekkend en belangwekkend gevaarte,
waarvan veel Nederlanders meenden dat het niet verloren
mocht gaan. Daarom werd het schip in een vennootschap (een
Nederlandse BV) ondergebracht, die het moet gaan
behouden en uitbaten. Het krijgt zijn thuishaven in
Rotterdam, met een recreatieve en educatieve functie.
Net voor de zomer vorig jaar werd een omvangrijk
adviesrapport (Cultuuhistorische Waardestelling SS
Rotterdam, 221 blz) door drie onderzoekers afgeleverd
aan de directeur van de vennootschap die het schip nu
beheert. Frits Loomeijer (Maritiem Museum Rotterdam) nam het
scheepshistorische en technisch-nautische gedeelte voor zijn
rekening. Barbara Laan (free-lance architectuurhistorica)
behandelde de interieurs van de publieksruimten in het
schip. Frans van Burkom (senior adviseur van het Instituut
Collectie Nederland, ICN) beschreef en evalueerde de
monumentale kunsttoepassingen aan boord. Als bijlagen aan
het rapport zijn de biografieën van
(interieur)architecten en beeldende kunstenaars opgenomen,
een literatuur- en bronnenlijst, dekplannen en belangrijke
archivalia.
Info bij het ICN,
Postbus 76709, NL-1070 KA Amsterdam,
Frans van Burkom, frans.van.burcom@icn.nl,
T. (+31)20.3054648
Op internet: link
1 /
link
2 /
link
3
GROOT-BRITTANNIË
Nuclear
Future...
In Vlaanderen
werd de onherroepelijk beslissing genomen om de oude
kerncentrales van Mol te slopen en op te kuisen, om de
technieken nodig voor het ontmantelen van oude kerncentrales
te leren kennen en onder de knie te krijgen. De
BR reactoren van Mol waren ooit de eerste
operationele centrale van Europa, hetgeen we te danken
hadden aan de levering van Katangees uranium aan de USA en
o.m. gebruikt voor de atoombommen op Hiroshima en
Nagasaki.
De kerncentrale van Sellafield in Groot-Brittannië
heeft een heel bedenkelijke reputatie, en was in het
verleden wijd en zijd berucht voor zijn lozingen. In de
centrale is sedert jaren reeds een bezoekerscentrum
gevestigd, waar belangstellingen informatie vinden over de
centrale zelf en over het belang van kernenergie. Op termijn
zal deze centrale gesloten worden.
Zopas maakte het Nuclear Decommissioning Agency
bekend dat de Calder Hall reactoren (de eerste die in
Groot-Brittannië operationeel waren) bestemd worden als
een museum en een national nuclear archive. Niet
dat we nu al het Kanaal moeten oversteken voor een bezoek.
De Engelsen plannen op lange termijn, want het ontsmetten
van de site zal zowat een eeuw duren...
PUBLICATIES
Richard W.
UNGER: Beer in the Middle Ages and the
Renaissance. (Philadelphia, University of
Pennsylvania Press, 2004, 320 blz - ISBN 0-8122-3795-1).
Alhoewel chronologisch
een beetje buiten ons werkterrein, is dit toch een
interessante publicatie - vooral omdat ze aantoont hoe
verschillend het bier in deze periode is met dat uit
recentere tijden. Bier was toen immers vaak een
noodzakelijke voedselcomponent, werd gebruikt als
geneesmiddel, kreeg smaak toegevoegd uit boomschors, tijm en
eieren, en werd zowel door mannen als door vrouwen en
kinderen gedronken. Het was vooral de drank van
stadsbewoners die vaak gezond drinkbaar water moesten
ontberen. Het was ook een goedkoper alternatief voor
wijn.
De Amerikaanse auteur (professor geschiedenis aan de
University of British Columbia) heeft een passionerende
studie geschreven over bier als product en als economisch
gegeven in Europe. Ze is gebaseerd op rijk bronnenmateriaal
afkomstig uit archieven in Engeland en in de Lage Landen
(hoofdzakelijk Nederland), en beschrijft de overgang van de
heel kleinschalige productie die ooit tot het takenpakket
van de huisvrouw behoorde tot en met de sterk gereguleerde
commerciële bedrijven die door rijke entrepreneurs
uitgebaat werden onder het toeziend oog van de overheid.
Van dezelfde auteur verscheen vroeger reeds A
history of Dutch Brewing 900-1900'
Stephen
VAN DULKEN: American Inventions. A history of curious,
extraordinary, and just plain useful patents. (New
York, New York University Press, 2004, 288 blz, 137 ill.,
ISBN 0-8147-8813-0)
Tussen 19011 en 1999
steeg het aantal patenten in de USA van 1 tot 6 miljoen -
een enorma massa nuttige, bruikbare, soms nutteloze en niet
toepasbare, of ronduit hilarische uitvindingen. Op basis van
de archieven van het US Patent and Trademark Office geeft de
auteur een fresco van uitvindingen en verbeteringen die het
leven van de burger moesten verbeteren of vergemakkelijken,
of die aan de basis lagen van één of ander
facet van de American Way of Life.
Iedereen kent natuurlijk de uitvinding van de gloeilamp door
Thomas Alva Edison. Maar wie patenteerde ooit een
zwangerschapstest? Hoe en door wie werd de airbag
uitgevonden? Wie patenteerde de eerste computer
?
De frisbee bestaat al sedert 1920 toen studenten
van Yale zich amuseerden met het werpen van taartvormen
afkomstig uit de nabijgelegen Frisbie Baking
Company. Een patent werd pas geregistreerd in 1948 -
op een ogenblik dat de Amerikanen gefascineerd werden door
het opduiken van UFOs (Vliegende Schotels)
in hun luchtruim.
Réhabilitations
innovantes. Innovative Sanierungen. Rehabilitaciones
Innovadoras. Rehabilitacions Innovadores. (Paris,
ARVHA, 2003, 56 blz., geen ISBN vermeld)
Deze publicaties kwam
tot stand als resultaat van een project dat door de Europese
Unie gefinancierd werd in het kader van het Leonardo da
Vinci-programma (Onderwijs en Cultuur).
Projectcoördinator was de Franse vereniging
ARVHA,
met als partners in Duitsland Die
Wille Gmblh
(Berlijn) en in Catalonië de Catalaanse
architectenvereniging (Col.legi
dArquitectes de
Catalunya en
ADIGSA (een overheidsinstelling bij de Generalitat de
Catalunya).
Bedoeling was een theoretische gids over herbestemming samen
te stellen ten behoeve van architecten, bouwheren en
gebruikers (bewoners, bewonersverenigingen, huurders),
uitgaande van de stelling dat herbestemming/renovatie thans
drager is van de economische ontwikkeling in de
bouwnijverheid. Herbestemming/renovatie werd recent een
discipline die zich niet meer op beperkte punten (gebouwen)
richt, maar zich bezig houdt met hele zones of wijken.
Daarbij moeten ontwerpers en opdrachtgevers respect
opbrengen voor architecturale, stedenbouwkundige en sociale
kenmerken en kwaliteiten, en rekening houden met
milieu-eisen.
De publicatie is in vier talen: Frans, Duits, Spaans en
Catalaans. Vooral de inleidende teksten zijn interessant,
gewijd aan: stedelijke vernieuwing; hernieuwbare energie,
bouwbiologie, en herbestemming. De achteraf voorgestelde
gevalstudies zijn verschillend van kwaliteit en aanpak -
gaande van een paar zeer harde ingrepen waarbij we ons
vragen stellen naar het respect voor de oude bouwsubstantie,
tot een paar schitterende gebouwen die met beperkte ingrepen
een nieuw leven kregen. Tot de behandelde voorbeelden
behoren zowel de stadskern van Lorient (tijdens de tweede
wereldoorlog voor 85% vernield en in de technocratische
naoorlogse opvattingen wederopgebouwd), de woonblokken aan
de Porte de Pouchet in Parijs, de traditionele Parijse
Goutte dOr-wijk , en de Surieux-wijk in Echirolles.
Daarnaast de renovatie van een oud zoutmagazijn in Parijs in
kunstenaarsateliers en -woningen.
Catalonië presenteert ook enkele culturele projecten:
het Can Fabra cultureel centrum in Barcelona (een vrij harde
ingreep) en het Museu de la Ci ncia i la T cnica de
Catalunya in Terrassa (waar de schitterende textielfabriek
ontworpen door de architect Lluis Moncunil, 1908, met
gevoelige ingrepen terug tot leven gewekt werd). En
daarnaast de renovatie van de stedelijke zones van Badalona
(sociale woningen) en Sabadel (integrale rehabilitatie van
een wijk met 1467 woongelegenheden). De Orde van Architecten
stelt de renovatie van haar eigen hoofdkwartier voor, een
markant - zij het in 1962 met weinig respect voor de
omgeving in het oude centrum, de Ciutat Vella, van Barcelona
ingeplant - gebouw: het gebouw moest grondig
opgekuist worden na 40 jaren met aanpassingen en
verbouwingen, en moest aangepast worden aan de huidige
energienormen.
De Duitse voorbeelden komen allemaal uit Berlijn. Boeiend is
alvast de coöperatieve idee en de als stuwkracht de rol
van huurders en bewoners achter de renovatie van Die
Bremer Höhe in het stadsvernieuwingsgebied
Helmholzplatz en bij het traditionele Berlijnse
wooncomplex Oderberger Strasse 42. Een mooie illustratie van
wat Roland Günter in het midden van de jaren 1970 (maar
dan in de streek van Oberhausen) in zijn handleiding over
Bürgerinitiative beschreef. Ein Platz
für die Marie is dan weer een illustratie van de
opwaardering van een stedelijke omgeving na de sloping van
administratief complex dat 6000 m² braakliggend terrein
naliet. Daarnaast nog de renovatie van de
Auferstehungskirche, waarbij de belangen van de parochie en
economische wetmatigheden de uiteindelijke - harde - aanpak
bepaalden. Tenslotte nog de verbouwing van een voormalig
transformatorenfabriek tot wijkcultureel centrum - waarbij
het energiezuinig functioneren van het gebouw voorop
stond.
Deze interessante publicatie die zeker tot discussies zal
leiden (en ook al geleid heeft) beschikt jammer genoeg niet
over een ISBN nummer en zal dus moeilijk via de normale
boekhandel kunnen besteld worden. Het kan wel via het
secretariaat van ARVHA, 75 rue des Archives, F-75003 Paris,
T. +33.1.4277 3420, F. +33.1.4277 3430,
arvha@noos.fr
|