Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie / Flemish Association for Industrial Archaeology / Association Flamande d'Archéologie Industrielle

Ons Industrieel Erfgoed. Jaarboek 1. (Gent, VVIA, 1982, 269 blz.)

Ons Industrieel Erfgoed - Jaarboek VVIA, Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie

 In 1982 publiceerde de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie een eerste Jaarboek. Oorspronkelijk was het de bedoeling om jaarlijks met een gelijkaardige publicatie op de markt te komen - maar de eerste aflevering verkocht zó slecht dat er geen tweede meer verscheen. Op dat ogenblik waren de term 'industriële archeologie' en 'industrieel erfgoed' immers ternauwernood bij het publiek gekend, en dit vertaalde zich in lage verkoopcijfers.

Deze eerste aflevering mocht er nochtans zijn. Zij bracht een aantal hoogstaande bijdragen, die op dit ogenblik nog steeds lezenswaardig zijn - en waarvan het boeiend is om de inhoud en standpunten te vergelijken met de toestanden vandaag.

De inleiding werd geschreven door Angus Buchanan, één van de grondleggers van de industriële archeologie als wetenschap, waarin hij wees op het Europese karakter van het industrieel erfgoed: "We are united, in Western Europe, by many cultural and institutional bonds. Admittedly, the divisions created by different languages remain a problem to mutual understanding, but with patience this difficulty can be overcome. What is really significant is that we have so much in common: (...) One more tradition, however, must be mentioned. That is the experience which we have lived through together during the last two centuries, in Western Europe and North America, of industrialization.
More than any other influence, industrialization has shaped our modern civilization..."
En hij besloot zijn bijdrage met:
"Whatever use is made of the term "industrial archaeology", there can be no doubt that its study has contributed to a substantial modification in the outlook of scholars, government departments, planning authorities, and public opinion in Western Europe during the last decade. The idea of the industrial heritage being an important aspect of national stocks of significant monuments has been widely accepted. Legislation has been adapted to include the protection of industrial monuments, so that destruction is only allowed to occur after very serious consideration by all the responsible partners.
Preservation societies have proliferated to protect particular types of industial artefact and transport systems. Books, journals, and the transactions of proceedings at international conferences, have all circulated to inform an everwidening circle of people about outstanding features and preservation policy. Museums all over the Western World, have responded to the new interest in our industrial past to mount exhibitions and to develop their own preservation strategies in novel and fascinating ways. Above all, this awareness of the importance of our collective industrial heritage has both contributed to and benefited from the deep consciousness of the significance of conservation in understanding ourselves and he policies with which we must face the present and the future.
It has, in short, become a potent influence for good in the modern world and deserves all the encouragement we can give it."

Deze tekst zou ons vandaag de terechte vraag moeten doen stellen: wáár staan we nú in Vlaanderen - in vergelijking met het beeld dat R.A. Buchanan twee decennia geleden schetste van de internationale ontwikkelingen bij de studie en het behoud van het industrieel erfgoed.

Na deze inleiding bood A. Linters een overzicht van de stand van de industriële archeologie in Vlaanderen, en probeerde hij enkele krachtlijnen uit te zetten om de uitbouw op goede weg te helpen. Eén van de uitgangspunten van waaruit hij vertrekt is de resolutie die in 1977 goedgekeurd werd door de deelnemers van het Vierde Nationaal Kongres voor Industriële Archeologie, dat toen plaatsvonde aan de Universiteit van Luik :
"De kongresdeelnemers (...)
- vragen de aandacht van het publiek en de officiële instanties voor de dringende problemen der industriële archeologie in België;
- verzoeken over te gaan tot de oprichting van de nodige officiële
nationale en regionale instellingen om de industriële archeologie op georganiseerde en gecoördineerde wijze in België uit te bouwen;
- verzoeken het onderzoek naar de materiële infrastruktuur der industriële maatschappij aan te moedigen;
- verzoeken het nodige te doen om over te gaan tot inventarisatie van
roerende en onroerende industriële relikten, van technische en industriële verzamelingen, zowel van officiële als van privé-aard;
- verzoeken het nodige te doen, om door het ter beschikking te stellen van de nodige financiële middelen en infrastructuur, te voorzien in een oplossing voor:
a) het behoud en de rekuperatie van roerende en onroerende industriële relikten (machines, voorwerpen, enz...)
b) het behoud en de rekuperatie van alle dokumenten en archieven welke betrekking hebben op het industriële verleden van ons land."

Het overzicht dat in 1982 gepubliceerd werd toonde aan dat er in verspreide slagorde heelwat gepland werd, dat er heelwat gebeurde - maar dat de verhoopte resultaten en vooruitgang uitbleven. Er werd gekeken naar de situatie bij

Tot slot van deze bijdrage worden een reeks voorstellen op een rijtje gezet om de ontwikkeling van de industriële archeologie als discipline te onderbouwen en te stimuleren. Het zijn de logische conclusies van het overzicht dat vooraf gaat, en zij liggen vooral in de lijn van plannen, voorzien, coördineren en de nodige middelen en infrastructuur voorzien. Een conclusie bij het begin van de 21e eeuw is dat we daar nog steeds op wachten.

Na deze lijvige bijdrage (pp. 17-97) volgen achtereenvolgens een overzicht van de stand van de industriële archeologie in Nederland, een stand van zaken van de molenzorg in Vlaanderen (windmolens én watermolens) en een tegenhanger over molenzorg in Nederland, en nadien artikels over werktuigen, een arbeiderswijk in Lokeren, het Centraal Station van Antwerpen, werking en behoud van vlasroterijen en vlasschuren, een herbestemmingstudie voor een (inmiddels gesloopt) textielbedrijf in Gent (waarbij min. 35.000 m² economisch kon herbestemd worden - met een vergelijking naar de totale oppervlakte van het Parijse Centre Pompidou, 37500 m²)

Inhoudstafel :

Deze uitgave is thans niet meer in de handel. Bij de VVIA berust wel nog een beperkte voorraad in opslag, maar deze kan voorlopig niet verdeeld worden. Het jaarboek duikt wel met enige regelmaat op bij antiquariaten - waar men er soms véél geld voor durft vragen.

terug naar overzicht boekbesprekingen / recensies industriële archeologie back to homepage  VVIA / Flemish Association for Industrial Archaeology